Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1824

Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802621/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) het verzoek van [appellante], om wijziging van persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) afgewezen.


Uitspraak

200802621/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], zich noemende "[naam]", wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1293 van de rechtbank Maastricht van 28 februari 2008 in het geding tussen: [appellante], zich noemende "[naam]" en het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) het verzoek van [appellante], om wijziging van persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) afgewezen. Bij besluit van 6 augustus 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.J.P. Lemmen, advocaat te Heerlen, en door haar partner [naam partner], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg en P.L.M. Goor-Vrouwenraets, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e: a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand; b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan; c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder ede of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend. Ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten. Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk. 2.2. [appellante] heeft op basis van een door haar op 9 november 1999 in de gemeente Dongeradeel afgelegde verklaring onder ede tot 27 juni 2006 in de GBA geregistreerd gestaan als: [appellante], geboren te [plaats] op [geboortedatum] met onbekende nationaliteit. Na haar vertrek naar het buitenland is haar persoonslijst opgeschort. In verband met haar hervestiging in Nederland vanuit het buitenland heeft [appellante] de gemeente verzocht haar opnieuw te registeren, thans onder de persoonsgegevens: [naam], geboren te [plaats] op [geboortedatum] met de Tanzaniaanse nationaliteit. De eerder opgenomen gegevens zijn volgens [appellante] niet correct omdat zij destijds een valse identiteit heeft aangenomen. Ten bewijze hiervan heeft zij bij haar verzoek overgelegd een geboortecertificaat uit Tanzania, een paspoort en een verklaring van de Tanzaniaanse autoriteiten omtrent een voorgenomen huwelijk. 2.3. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek van [appellante] ten grondslag gelegd dat zij met de overgelegde gegevens niet heeft aangetoond dat de eerder in de GBA geregistreerde persoonsgegevens onjuist waren. Haar verzoek komt neer op het verwijderen van de bestaande identiteit en het opnemen van een volledig nieuw persoon. De verschillen tussen de geregistreerde gegevens en de in de overgelegde documenten vermelde persoonsgegevens zijn dermate groot dat het onmogelijk is om haar juiste identiteit vast te stellen. Nu de bewijslast met betrekking tot het vaststellen van de identiteit bij [appellante] ligt en zij eerder omtrent haar identiteit verklaringen van een andere inhoud heeft afgelegd is het aan [appellante] om aan te tonen dat de overgelegde bescheiden op haar betrekking hebben. Hoewel de overgelegde documenten zijn gelegaliseerd, volgt hieruit volgens het college niet dat deze op [appellante] betrekking hebben. Derhalve heeft zij niet kunnen bewijzen dat de eerder geregistreerde gegevens onjuist waren, aldus het college. 2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij door het overleggen van authentieke documenten niet heeft aangetoond dat deze op haar betrekking hebben. [appellante] heeft erkend dat haar eed van 9 november 1999 vals was. Zij heeft de valse eed afgelegd omdat zij anders als asielzoekster zou worden ontmaskerd. Dit is door de uitspraak in de asielprocedure van 25 november 2004 alsnog gebeurd. Tegen haar is strafvervolging ingesteld vanwege het gebruik van een valse identiteit van 1999 tot in 2006. Het door [appellante] in deze procedure overgelegde geboortecertificaat en haar ongehuwdverklaring zijn gelegaliseerd en haar paspoort is authentiek. Een in Nederland wonend familielid en haar partner kunnen voorts onder ede verklaren omtrent haar werkelijke identiteit. Volgens [appellante] heeft zij onomstotelijk bewezen dat zij [naam] is. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de rechtsongelijkheid die bestaat tussen de wijziging van de identiteit zoals toegestaan in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2007/11 (hierna: het WBV 2007/11), en de inschrijving van die wijziging in de GBA. 2.5. Het betoog faalt. Het verzoek van [appellante] komt neer op het verwijderen van alle in de GBA opgenomen persoonsgegevens en het registreren van volledig andere, beweerdelijk haar betreffende, gegevens. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 11 februari 2004 in zaak nr. 200304721/1 en van 9 januari 2008 in zaak nr. 200704308/1) zal voor het wijzigen van eenmaal in de GBA geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] met de overlegging van de nieuwe documenten - waarvan de geboorteakte en de ongehuwdverklaring zijn gelegaliseerd en waarvan van het paspoort de authenticiteit door het college niet is betwist - niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij dezelfde persoon is als degene die onder de naam [naam] in voormelde documenten genoemd is. Zolang zij daarin niet is geslaagd, staat niet onomstotelijk vast dat de in de GBA met betrekking tot [appellante] geregistreerde gegevens onjuist zijn. De door [appellante] overgelegde bescheiden houden hieromtrent immers niets in, maar vermelden slechts gegevens met betrekking tot een zekere [naam] waarvan [appellante] stelt dat zij die persoon is. Ter zitting is gebleken dat [appellante] strafrechtelijk is veroordeeld voor het gebruik van een andere valse identiteit en derhalve niet voor het gebruik van haar identiteit [appellante]. Los daarvan leidt de vervolging voor het gebruik van een valse identiteit niet tot het oordeel dat onomstotelijk vaststaat dat [appellante] in werkelijkheid [naam] is. Dat in het WBV 2007/11 minder strenge eisen worden gesteld ten aanzien van een nieuw aangedragen identiteit, betekent, anders dan [appellante] betoogt, niet dat sprake is van rechtsongelijkheid. Het WBV 2007/11 betreft een regeling in een ander kader met een andere achtergrond, waarvoor de staatssecretaris van Justitie een eigen verantwoordelijkheid heeft. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college het verzoek terecht heeft afgewezen. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat. w.g. Wortmann w.g. Van der Smissen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008 419.